Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6231

Datum uitspraak2009-08-21
Datum gepubliceerd2009-08-27
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers272844 / KG ZA 09-886 en 272841 FA RK 09-4950
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet tijdelijk huisverbod.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector civiel recht, team familie nummer: 272844 / KG ZA 09-886 en 272841 FA RK 09-4950 proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 augustus 2009 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak inzake [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, tevens eiser, hierna te noemen: verzoeker, gemachtigde: mr. J. van Koesveld, tegen de burgemeester van de gemeente Utrecht, gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het door de burgemeester van Utrecht bij besluit van 17 augustus 2009 aan verzoeker opgelegde tijdelijk huisverbod, dat geldt van 17 augustus 2009, 05.30 uur tot 27 augustus 2009, 05.30 uur. 1.2 Het op 17 augustus 2009 te 17.30 uur ingediende verzoek is op 21 augustus 2009 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. van Koesveld, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. S. Ramdoelare Tewari en de heer P. Bosman, beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht. Overwegingen 2.1 Verzoeker heeft aangegeven dat – nu het verzoek op 17 augustus 2009 is ingediend – de zitting niet binnen drie dagen heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoek na sluitingstijd van de griffie is ontvangen (om. 17.30 uur) en dat het op de eerstvolgende werkdag (18 augustus 2009) als ingekomen is geregistreerd. Hieruit volgt dat de zitting binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek heeft plaatsgevonden. 2.2 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.3 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor. Ten aanzien van het beroep (nr. 272841 / FA RK 09-4950): 2.4 Uit feiten en omstandigheden is gebleken dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van de medebewoners, in dit geval zijn echtgenote en hun drie kinderen. De door verweerder genoemde risico-factoren rechtvaardigen deze conclusie. Daarbij is met name van belang dat sprake is van een duurzaam verstoorde relatie tussen verzoeker en zijn echtgenote. Voorts is van belang dat het adres van verzoeker in het bedrijfsprocessensysteem van de politie is geregistreerd in verband met meerdere meldingen van huiselijk geweld alsmede dat de echtgenote van verzoeker op 20 maart 2009 aangifte heeft gedaan van meerdere mishandelingen door verzoeker. Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter gevaar voor herhaling. 2.5 De voorzieningenrechter acht het besluit voldoende feitelijk onderbouwd en gemotiveerd. Verzoeker heeft aangevoerd dat het risicotaxatie-instrument verkeerd is ingevuld. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het juist is dat een fout is gemaakt bij de totaalscore doch dat dit aan de eindbeslissing niet afdoet. De voorzieningenrechter overweegt dat het risicotaxatie-instrument slechts een hulpmiddel is ter beoordeling of er sprake is van een situatie die een huisverbod rechtvaardigt. Daarnaast spelen de onderliggende stukken een rol, zoals het door de hulpofficier opgemaakte proces-verbaal van bevindingen op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat er sprake is van huiselijk geweld en een gevaar voor herhaling. 2.6 Gelet op de aard en de ernst van de problematiek van huiselijk geweld kan in het algemeen worden aangenomen dat het ten tijde van het bestreden besluit vastgestelde (ernstig vermoeden van) ernstig en onmiddellijk gevaar de in de Wet tijdelijk huisverbod bepaalde afkoelingsperiode van 10 dagen rechtvaardigt, tenzij uit feiten of omstandigheden blijkt dat het (vermoeden van) ernstig en onmiddellijk gevaar inmiddels is geweken. Dergelijke feiten of omstandigheden hebben zich in dit geval niet voorgedaan. Ter terechtzitting is gebleken dat de relatieproblemen tussen verzoeker en zijn echtgenote nog onverminderd aanwezig zijn en wel zodanig dat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat de echtscheidingsprocedure zo spoedig mogelijk zal worden gestart. Ook de overige persoonlijke omstandigheden, zoals de financiële problemen waar het gezin mee te kampen heeft, zijn ongewijzigd. 2.7 Het huisverbod vormt voor verzoeker weliswaar een inbreuk op zijn gezinsleven, echter het besluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet disproportioneel. Voorts is de duur van het huisverbod van tien dagen een overzienbare termijn. Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van schending van artikel 8 EVRM. Tot slot is - doordat de hulpverlening nog niet van de grond is gekomen - het besluit nog niet onredelijk daar, zoals hiervoor reeds is overwogen, het gevaar voor herhaling nog aanwezig is. Uit het “plan van aanpak hulpverlening huisverbod” blijkt dat de kans op escalatie groot is als verzoeker terugkeert naar de woning. Overigens is ter zitting gebleken dat verzoeker op 25 augustus 2009 een eerste afspraak bij De Waag zal hebben. 2.8 Verzoeker heeft ter zitting benadrukt dat ook zijn echtgenote een rol heeft in de tussen hen bestaande problemen. De voorzieningenrechter wijst er op dat het tijdelijk huisverbod geen straf is maar een maatregel ter bescherming van de medebewoners in situaties waarbij er een acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om verdere escalatie te voorkomen. Hoewel bepaald niet uitgesloten moet worden geacht dat ook de echtgenote van verzoeker een aandeel heeft in de problematiek acht de voorzieningenrechter het gelet op het proces-verbaal van bevindingen en de overige stukken – in dit geval redelijk dat aan verzoeker een huisverbod is opgelegd. Daarbij komt dat - anders dan verzoeker – zijn echtgenote aangifte heeft gedaan van huiselijk geweld. 2.9 De mogelijkheid van het huisverbod is met name in het leven geroepen voor situaties als de onderhavige, waarin de dreiging van geweld in huiselijke kring kan worden weggenomen door degene van wie de dreiging uitgaat te verbieden in de woning te verblijven en diegene te verbieden contact op te nemen met de achterblijvers, zodat alle partijen zich zonodig met hulp van derden in rust op hun situatie en toekomst kunnen bezinnen. Dat, zoals verzoeker terecht heeft aangevoerd, het huisverbod een ingrijpende maatregel is, leidt in dit geval gelet op de relevante feiten en omstandigheden niet tot het oordeel dat de genomen maatregel disproportioneel is. 2.10 Bij afweging van alle betrokken belangen, met name het belang van verzoeker om in de woning te verblijven en het belang van zijn gezin bij een situatie waarin zij zich niet bedreigd weten, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht aan het belang van verzoeker niet meer waarde toegekend dan aan het belang van zijn gezin. De voorzieningen- rechter constateert daarbij dat er voor verzoeker een slaapplaats in een opvanginstelling beschikbaar is. 2.11 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om een huisverbod op te leggen en in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van de bevoegdheid om het huisverbod in te trekken. 2.12 Hetgeen in beroep is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (nr. 272844 / KG ZA 09-886): 2.13 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Beslissing De voorzieningenrechter: Ten aanzien van het beroep: 3.1 verklaart het beroep ongegrond. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening: 3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. E. Akkermans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2009 in aanwezigheid van mr. C. Bosma-van ’t Hof, griffier. Afschrift verzonden op: Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.